Het ontstaan en gebruik van boordgeld op Hr. Ms. "Luymes"

 

    

Hydrografisch opnemingsvaartuig Hr. Ms. "Luymes" (A902)

Twee bekende opnemingsvaartuigen van de Koninklijke Marine in de periode 1952 tot 1962 zijn Hr. Ms. "Snellius" (A907) en Hr. Ms. "Luymes" (A902). Deze twee schepen zijn gebouwd bij respectievelijk de scheepswerf P. Smit Jr. in Rotterdam en de scheepswerf Smulders in Schiedam. Hr. Ms. "Snellius" is in 1950 te water gelaten en Hr. Ms. "Luymes" in 1951. Na afbouw gaan beide schepen van 1952 tot 1962 voor de Koninklijke Marine de wateren rond Nieuw-Guinea in kaart brengen.

Beide schepen zijn ruim 70 meter lang, hebben 108 bemanningsleden en zijn bewapend met twee dieptebommenwerpers en drie stuks luchtdoelgeschut. De A902 is niet het eerste schip met de naam Hr. Ms. "Luymes". Uit de oorlogsbuit van WO-2 werd een Japans schip aan Nederland toegewezen met diezelfde naam. De bedoeling was om het Japanse schip geschikt te maken voor opnemingswerkzaamheden, maar vanwege de enorm hoge verbouwingskosten werd daarvan af gezien. 

Hydrografisch opnemingsvaartuig Hr. Ms. "Snellius" (A907)

Vrijwel direct na de indienststelling worden de twee schepen naar Nieuw-Guinea gezonden, waar voor jaren opnemingswerk op hen wacht. Wanneer de spanning tussen Nederland en Indonesië over de zeggenschap van Nieuw-Guinea verder oploopt, worden beide schepen voor andere taken ingezet, waaronder patrouillewerkzaamheden. Als het gezag over Nederlands Nieuw-Guinea in 1962 aan Indonesië wordt overgedragen, vertrekken beide schepen naar Suriname waar ook opnemingswerkzaamheden verricht moeten worden. 

Het mysterie over het boordgeld a/b van Hr. Ms. "Luymes"

Als in 2004 tijdens een van mijn vele zoektochten naar informatie over boordgeld een artikel op de website van de VVKM verschijnt, wekt dat meteen mijn interesse. In dat artikel wordt informatie gevraagd over een boordgeldbiljet dat bij de marine in gebruik is geweest. Bij dat artikel werd een fotokopie van dat biljet geplaatst waarop de naam Hr. Ms. "Luymes" is te lezen. Via dat artikel en een oproep in het verenigingsblad 'De Valreep' probeert men te achterhalen waarom en wanneer dat scheepsgeldbiljet werd gebruikt. Niet wetende dat er bij de Koninklijke Marine ooit boordgeld werd gebruikt hield ik eventuele reacties op beide oproepjes nauwlettend in de gaten.

Oproep in het verenigingsblad 'DE VALREEP'- no. 3 van 2004

Oproep uit het verenigingsblad van de VVKM (Vereniging voor Vrienden van de Koninklijke Marine)

Boordgeld Hr. Ms. "Luymes": Sinds kort zijn wij in het bezit van een slechte fotokopie van een boordgeldbiljet, met daarbij het verzoek of wij erachter kunnen komen wat de reden was dat dergelijke biljetten aan boord van Hr. Ms. "Luymes" gebruikt zijn. De fotokopie is dusdanig onduidelijk dat de tekst van het biljet niet goed leesbaar is. Het biljet is ongeveer 14.5 cm bij 7.5 cm groot, de tekst is handgeschreven waarbij 'VIJF en TWINTIG GLD' over de volle breedte duidelijk zichtbaar is. Het biljet is ondertekend door de OVA, maar zijn naam is niet te lezen. Linksboven en rechtsonder staat het getal 25 en linksonder is iets getekend waarvan niemand weet wat dat moet voorstellen, maar rechtsboven is duidelijk een boom herkenbaar. Onderaan in het midden van het biljet staat met kleine letters scheepslichtdrukkerij geschreven. Als iemand meer over dit boordgeld weet te vertellen, of zo'n biljet in zijn bezit heeft, dan vernemen wij dat graag via de redactie van dit blad. 

Een slechte zwart/wit-kopie welke in het bezit is van de vereniging

Reacties op de oproep uit 'DE VALREEP' - no. 4 van 2004

Naar aanleiding van dat oproepje werd in de daaropvolgende uitgave van 'De Valreep' een viertal reacties geplaatst. Gestuurd door mensen die allen een eigen versie over hun herinnering aan dat boordgeld hebben. De reacties lopen dan ook sterk uiteen, maar ze zijn interessant genoeg om ze alle vier te plaatsen.

Reactie 1, Door korporaal-schrijver J. Uhl: Voorafgaand aan de thuisreis vanuit Nieuw-Guinea in 1957 moest het lokale geld worden ingeleverd, zodat er niet voldoende Nederlands geld aan boord was. Korporaal-schrijver Uhl en Sergeant-elektromonteur Boogaard hebben toen het boordgeld ontworpen. LTZ.2OC L. Kaaijen was onze OVA en tekende voor de geldigheid van het 10 gulden en 25 gulden biljet.

Reactie 2, Door dhr. Mulder, voormalig stoker 1ste klas en olieman: Ik ben in 1955 als negentienjarige knul en nog maar net getrouwd als stoker met Hr. Ms. "Snellius" naar Nieuw-Guinea gegaan. Volgens mij was het zo: Je kon aan het begin van de reis een deel van het katje in boordgeld opnemen bij de OVA en dat zo de hele reis door. Aan het eind van de reis leverde je het overgebleven boordgeld in en dat werd dan bij je tegoed aan traktement opgeteld. Volgens mij was er op de terugreis in 1957 die ik met Hr. Ms. "Luymes" maakte geen boordgeld. Wel weet ik mij nog goed te herinneren dat ik mijn brevet als draaier op de terugreis behaalde: Voor het Panamakanaal kon onze ankerketting niet worden opgehaald, zodat een koppeling gemaakt moest worden. Ik zat bij de kouwe boel en heb die koppeling gedraaid en de zuiger met tandpasta geslepen. Zo heb ik mijn brevet draaier verdient.

Reactie 3, Door dhr. J. Haüer, ex matroos1ste klas: Ik ben op 20 oktober 1955 met Hr. Ms. "Snellius" vanuit Den Helder naar Nederlands Nieuw-Guinea vertrokken. Ook op deze reis hadden wij boordgeld. Je kon bij vertrek 50% van je maandsalaris opnemen in boordgeld om tijdens de reis de benodigde spullen bij het luik (de scheepstoko) aan te schaffen. De biljetten hadden een waarde van 5, 10 en 25 gulden. Wat je kocht werd opgeschreven en een keer per week werd alles met dat boordgeld afgerekend. Klein geld hadden we niet, zodat eventuele verrekeningen de week daarna gebeurde. Bij aankomst in Nieuwe-Guinea werd al het boordgeld weer ingenomen. Ook tijdens de terugreis met Hr. Ms. "Luymes" in 1957 werd boordgeld gebruikt.

Reactie 4, Door dhr. Piet Meijer, in die tijd medewerker van de Staf Scheepsbouw Rijkswerf: Als projectleider grootonderhoud had ik de taak om alle werkzaamheden te coördineren. Aan boord van Hr. Ms. "Luymes" hoorde ik de belevenissen van mensen aan die zij tijdens hun reizen hebben meegemaakt. Zoals het volgende: Nederland was in die tijd bij een aantal landen in het Midden-Oosten minder geliefd. De terugkeer van Hr. Ms. "Luymes" vanuit Nieuw-Guinea was in die periode, zodat werd besloten om het schip via een andere route dan het Suezkanaal te laten varen. Mij is verteld, dat men vergat om op tijd tolgeld voor de doorgang van het Panamakanaal te betalen. Hierdoor kon de doorgang niet plaatsvinden. Omdat iedereen graag naar huis wilde, werd onder de bemanning geld verzameld. Kennelijk was er voldoende geld, want dat tolgeld is betaald. Mogelijk werd toen als bewijs van inleg aan iedereen een zelfgemaakte kwitantie overhandigd? Naderhand zou dan terugbetaling plaatsvinden. Of dit op waarheid berust weet ik niet. Misschien zijn er nog mensen die hierover meer weten te vertellen? 

Mijn voorlopige conclusie

Na het lezen van deze vier totaal verschillende reacties ben ik als geïnteresseerde zelf ook op zoektocht gegaan. Een uitdaging die niet snel iets opgeleverde. Ik kreeg een tip dat bij het Scheepvaartmuseum in Amsterdam mogelijk dergelijk biljetten zijn te vinden. Die tip bleek juist. In het archief van dat museum is inderdaad een serie van drie boordgeldbiljetten aanwezig met daarop de naam Hr. Ms. "Luymes". Voor boordgeld begrippen zijn het drie hoge waardes. Uit de reacties in de 'Valreep' en de biljetten van het scheepsvaartmuseum kan ik het volgende opmaken: Het gaat om een thuisreis van Hr. Ms. "Luymes", die van Nieuw-Guinea naar Nederland voer en de productie van de biljetten was onder toeziend oog van de OVA. L. Kaaijen.   

Uiteindelijk komt het verlossende woord over de productie van dit boordgeld uit Canada

Als ik eind 2009 alweer een poosje niet meer bezig ben met mijn vraagstuk over het scheepsgeld op Hr. Ms. "Luymes", ontvang ik vanuit Canada een interessant e-mailtje. Dhr. Herman van Wermeskerken omschrijft in dat e-mailtje waarom en wanneer deze biljetten zijn gemaakt en hoe ze tijdens een reis naar Nederland werden gebruikt. Hij schrijft dat hij voor een groot deel verantwoordelijk was voor het vervaardigen van de biljetten en dat deed hij in samenwerking met de OVA. L. Kaaijen. Ook schrijft hij, dat hij als hoofd van de technische dienst beheer over de lichtdrukkerij had en dat de biljetten in deze lichtdrukkerij zijn vervaardigd. 

Op 25 oktober 1955 was dhr. Herman van Wermeskerken met Hr. Ms. "Snellius" naar Nieuw-Guinea vertrokken. Als verwoed numismaat weet hij absoluut zeker dat op die reis géén boordgeld werd gebruikt. Een jaar later, het is dan 27 maart 1956 wordt hij als hoofd van de technische dienst naar Hr. Ms. "Luymes" overgeplaatst. Op 15 maart 1957 keert hij vanuit Hollandia met Hr. Ms. "Luymes" terug naar Nederland.

Al meteen na vertrek uit Hollandia was er een nijpend te kort aan circulerend groot geld. Naar de mening van dhr. van Wermeskerken was dat niet door een uitvoerverbod van geld ontstaan. De pasmunt in Nederlands Nieuw-Guinea was Nederlands, maar het papiergeld Nederlands Nieuw-Guinees. Om koersverliezen en problemen met het inwisselen te voorkomen, was het verstandig dat de OVA bij vertrek uit een vreemde haven het lokale kasgeld daar achterliet, in dit geval ook het Nieuw-Guinees geld. De OVA LTZ2OC L. Kaaijen besprak met dhr. van Wermeskerken het probleem van het tekort aan kontanten. Omdat dhr. van Wermeskerken het beheer over de 'Van Grinten O.C. Lichtdrukmachine' had en mede door zijn bekendheid met het gebruik van noodgeld, moest het niet moeilijk zijn om een oplossing te vinden. In twee uur tijd had dhr. van Wermeskerken een ontwerp klaar en kon de productie van noodgeld beginnen. Dhr. van Wermeskerken breng opzettelijk het woord noodgeld naar voren omdat deze term meer de situatie van toen schetst. Zoals in oorlogstijd ook vaak het geval is was direct contact met hogere autoriteiten niet mogelijk en moest het plaatselijke bestuur zelf noodvoorzieningen treffen.  

Fragment uit een briefwisseling met dhr. van Wermeskerken

Het ontwerp van de biljetten 

Na een bespreking tussen de OVA L. Kaaijen en dhr. Herman van Wermeskerken werd meteen aan een ontwerp van het boordgeld gewerkt en na twee uur is dat ontwerp goedgekeurd. Ieder biljet is voorzien van een waarmerk in de vorm van een stempel met de handtekening van de OVA L. Kaaijen en elke waarde heeft herkenningstekens. De herkenningstekens zijn twee symbolen, die ook bij het vervaardigen van zeekaarten worden gebruikt. Die symbolen zijn aangebracht door de LTZ2OC G.J. Boevé. Het betreft tekeningen van een anker en moeras voor de EEN GULDEN, een palmboom en baken voor de TIEN GULDEN en een boom en lichtboei voor de VIJF en TWINTIG GULDEN. De tekst is handgeschreven en aangebracht door dhr. Herman van Wermeskerken. Niemand heeft zich trouwens verbaasd over de kopstaande cijfers die op de onderzijde van de biljetjes het bedrag aangeven. Dat is opzettelijke gedaan. Een mogelijke vervalser zal zo perfect mogelijk willen werken, zodat hij zelfs fouten corrigeert.

Het totaalbedrag dat aan biljetten werd aangemaakt is 5000 gulden. Hoewel niet voor 100% zeker was de verdeling als volgt; 100 biljetten van 25 gulden, 200 biljetten van 10 gulden en 500 biljetten van 1 gulden. Omdat het aantal bemanningsleden tijdens deze reis 100 man was, moest dit aantal biljetten voldoende zijn.

Het papier dat voor het vervaardigen van deze biljetten werd gebruikt, is het papier dat op voorraad was voor het kopiëren van zeekaartontwerpen op de lichtdrukmachine. Dit papier is chemisch geprepareerd en met een transparant (1) erop wordt het door de machine gevoerd en met een sterke lamp beschenen, waarna de afdruk chemisch werd gefixeerd. Deze methode lijkt veel op het oude afdruksysteem dat voor het maken van grote negatieven op glasplaten is gebruikt, de zogenaamde contactafdrukken.

(1) Een transparant is een stuk doorzichtig materiaal waarop tekst of een afbeelding wordt aangebracht, met als doel dit te projecteren (overheadprojector), of te kopiëren (contactafdruk op een kopieerapparaat).

Er kon begonnen worden met de productie van de boordgeldbiljetten die, opgeteld met de twee uur voor het ontwerpen daarvan, vier uur in beslag nam. Het ontwerp werd meteen op transparant gemaakt en gelichtdrukt, zoals men dat in vaktermen noemt. Dat is dezelfde procedure als bij het vervaardigen van zeekaarten. Daarna werden de biljetten met een fotosnijapparaat gesneden, dat ervoor zorgde dat de biljetten vrij nauwkeurig op de juiste maat werden gesneden.

Uitbetalingen in boordgeld waren voorschotten op het traktement en konden wekelijks naar behoefte worden opgenomen. Aan het eind van deze reis werden voorschotten meteen met de overige betalingen verrekend met het salaris. 

Na afloop van de reis werd voor 4.967 gulden aan boordgeldbiljetten ingeleverd. Ondanks de geringe kwaliteit van het papier was het verliespercentage slechts 1.26%. Het verlies werd mogelijk veroorzaakt doordat een biljet een onvrijwillige wasbeurt in de zak van een kledingstuk onderging, of het werd als souvenir achtergehouden. 

Het resultaat van de drie waardes aan boordgeldbiljetten staat hieronder 

AV.HML.100.01b

Het 1-guldenbiljet heeft rechtsboven een getekend anker en linksonder een moeras

AV.HML.1000.01b

Het 10-guldenbiljet heeft rechtsboven een getekende palmboom en linksonder een baken

AV.HML.2500.01b

Het 25-guldenbiljet heeft rechtsboven een boom en linksonder een lichtboei

De drie waardes werden voorzien van een stempel met de handtekening van de OVA L. Kaaijen. Door intensief gebruik van de stempel werd de handtekening en daardoor de naam steeds minder duidelijk. Onder de handtekening en vlak bij de onderrand van het biljet staat met kleine letters de tekst scheepslichtdrukkerij. Omdat er voldoende Nederlands muntgeld voor handen was, werd het aanmaken van waardes lager dan de 1 gulden overbodig.

Ter afsluiting commentaar op de vier reacties uit 'De Valreep'

Reactie 1: Korporaal-schrijver J. Uhl slaat voor een groot deel de spijker op zijn kop. Het boordgeld werd inderdaad in omloop gebracht tijdens een reis die vanuit Nieuw-Guinea naar Nederland was. Hij vermelde er alleen niet bij dat dit de reis met Hr. Ms. "Luymes" was. Merkwaardig is wel dat hij het niet over het EEN GULDEN biljet heeft en ook niet reageerde op het gebrek aan kennis bij de overige drie reacties.

Reactie 2: Dhr. Mulder heeft in zoverre gelijk, dat inderdaad (en zeker niet alleen bij de reis met Hr. Ms. "Snellius") een voorschot op het traktement werd verstrekt en later verrekend. Het zou ondoenlijk zijn (hierbij denkend aan gehuwden) om tijdens een reis een uitbetaling van het volledige traktement te doen. Omdat circulerend Nederlands geld aan boord van Hr. Ms. "Snellius" voldoende aanwezig was, werd tijdens deze reis geen boordgeld gebruikt. De voorschotten aan boord van Hr. Ms. "Snellius" werden dan ook in Nederlands geld gegeven. Bij bezoek aan buitenlandse havens kon een voorschot in lokaal geld worden opgenomen en restanten ook weer ingeleverd worden.

Reactie 3: Dhr. J. Haüer heeft waarschijnlijk het bonnensysteem zoals dat veelvuldig bij onderofficieren en officieren werd gebruikt, verward met de uitgifte van boordgeld. 

Reactie 4: Dhr. Piet Meijer heeft het, wat zijn verhaal over het tolgeld voor de doorgang van het Panamakanaal betreft, inderdaad bij het juiste eind. Het terugbetalen van het tolgeld staat echter geheel los van het invoeren van boordgeld. Dat de thuisreis toen in oostelijke richting plaats vond, was te wijten aan een opnametaak voor Hr. Ms. "Luymes" in West-Indië.

Met dank aan dhr. J. Herman van Wermeskerken.